donderdag, februari 23, 2017

De nog-quotiënt

Sinds kort ben ik (zie de post hieronder) aanvoerder van een vijftienkoppige groep die Lezen na de Nacht heet. Of: dat is wat ieder voor zich heeft gedaan. En in het Literatuurhuis te Utrecht komen we dan eenmaal per week bijeen om de laatst verschenen bundel te bespreken van een van die dichters die optraden op de Nacht van de Poëzie. Bespreken is een soort lees-extensie en -verrijking.

Achteraf bezien is de wijze waarop de selectie van de zes bundels tot stand gekomen is, betrekkelijk ondoorgrondelijk te noemen. Het palet bevat van alles wat (en van veel ook niets want de Nacht was rijk gevuld). Toen Literatuurhuishoudster Sophie Kok en ik de selectie eenmaal gemaakt hadden, hebben we maar besloten om de bundels te lezen in een chronologische ordening op basis van de leeftijd van de dichters, van oud naar jong, in concreto van geboortejaar 1948 naar 1995, kortom een halve eeuw poëzie, in zeker zin. Ik weet het niet zeker, maar de samenstelling van de groep lezers is qua leeftijd wat minder gespreid, vooral aan de jongste kant halen de lezers het niet bij de laatste dichteres.

Maar eigenlijk is dat niet van groot belang. Wat telt is dat we met ons zestienen enthousiast aan het lezen en praten en herlezen zijn gegaan. De deelnemers komen van alle kanten, als gezegd jonger en ouder door elkaar, maar ook geverseerde lezers en beginnelingen, mannen en vrouwen; wat ze gemeen hebben is dat ze naar de Nacht zijn geweest (en dat ze 'blank' zijn, voor zover ik dat kan beoordelen). Het is heel leuk en ook informatief en leerzaam om met zo'n waaier aan invalshoeken, meningen, achtergronden, belangstellingen e.t.q. uiteenlopende bundels te bespreken. Het enige huiswerk dat ik heb opgegeven, is dat ze iedere week een bundel ge- en herlezen moeten hebben; ik stuur ze ook een verzamelingetje recensies, maar - tweede huiswerk - die mogen ze pas lezen als ze  zich de betreffende bundel zelf hebben eigen gemaakt, om het zo maar eens te noemen.

Naar aanleiding van de lectuur van Het moet nog ergens liggen van Joke van Leeuwen (Querido, 2016), de tweede bundel in de reeks, heb ik onlangs ad hoc de nog-quotiënt geïntroduceerd, een onzinnige lexico-rekenkundige formule (iets heel anders dan de editiefactor). Al lezend dacht ik namelijk dat in Van Leeuwens bundel het bijwoordje nog nogal vaak voorkomt, het in uiteenlopende betekenissen dan wel functies. Om mijn vermoeden te toetsen heb ik eerst de nog's in Het moet nog ergens liggen geteld (de bundeltitel is inderdaad indicatief), en daarna die van Ontsnappingen (Arbeiderspers, 2016) van Eva Gerlach, de bundel die we de week ervoor lazen. En inderdaad: veel meer nog's bij Van Leeuwen dan bij Gerlach. Toen was het hek van mijn teldam, en heb ik de overige bundels ook maar op het oog geïnventariseerd (bij gebrek aan digitale of gedigitaliseerde tekstversies): Te voet is het heelal drie dagen ver (Atlas Contact, 2016) van K. Michel, Eiland berg gletsjer (Querido,  2011, 5e dr. 2016), Ben jij liefde (Vrijdag, 2016, 2e dr. 2016) van Mustafa Kör, en Kalfsvlies (Atlas Contact 2015, 5e dr. 2016).

Om de nog-frequenties enigszins te kunnen vergelijken, zou ik ze eigenlijk moeten relateren aan frequenties van bijvoorbeeld andere bijwoorden of aan het totaal aantal woorden van iedere bundel. Bij gebrek aan makkelijk doorzoekbare digitale teksten, heb ik dat gemakshalve en tijdbesparend maar niet gedaan. Om nog iets van een vergelijking mogelijk te maken, heb ik de frequenties aanvankelijk gerelateerd aan het aantal pagina's met poëzie per bundel (door de frequentie te delen door het aantal pagina's), en in tweede instantie aan het aantal gedichten per bundel, waarbij ik genummerde onderdelen onder een gezamenlijke titel als aparte gedichten binnen een reeks heb beschouwd. Omdat de zo ontstane nog-quotiënten in een grafiek onzichtbaar zouden zijn, heb ik ze met 100 vermenigvuldigd (het zijn dus heel maffe percentageachtige getallen geworden geworden). Het resultaat ziet er zo uit:


Met een nog-frequentie van 36 en 45 zitten Van Leeuwen en Rijneveld ver boven het gemiddelde van 17,33 (en Michel en Vegter zitten er met 1 respectievelijk 4 ver onder). Als ik de twee extremen weglaat, is het gemiddelde nog altijd 14,5.

Als de frequentie gerelateerd zou worden aan het aantal woorden per bundel, wat meer voor de hand lijkt te liggen, zou het nog-quotiënt van Rijneveld fors kunnen kelderen, want haar debuutbundel wordt gekenmerkt door extreem lange versregels en bijzonder veel regels per pagina, waarbij ook nog opgemerkt moet worden dat die pagina's het grootst zijn van die van alle bundels in dit corpus. De bundel van Van Leeuwen komt als enige in de buurt van die oppervlakte, maar daarin is juist weer erg veel ruimte gebruikt voor typografisch wit (de zetspiegel is dus relatief klein) en een grotere drukletter (trouwens ook voor tekeningen en lege pagina's tussen afdelingen, maar die zijn sowieso niet meegeteld, net zo min als die van Vegter). Ik bedoel: die score van Van Leeuwen lijkt me uiteindelijk de meest uitzonderlijke.

Voor wie meer concrete cijfers wil:


Maar valt er ook nog iets over te zeggen? Nog niet veel op grond van alleen de cijfers. De tekst zal er nog bij genomen moeten worden, bijvoorbeeld om te bezien of Van Leeuwen nog meer dan de anderen dicht over het verstrijken van de tijd, of dat zij degene is die nog het meest vasthoudt aan een metrische structuur van de gedichten (zeker in de afdeling 'Visioenen') en daarom nog meer betrekkelijk betekenisarme stoplapjes nodig heeft dan de andere dichters.

Per figures iterum ad fontes.



dinsdag, februari 14, 2017

Lezen na de Nacht

Terwijl collega Kila van der Starre van talkshow naar dagblad rent om haar website straatpoëzie te promoten die ze heeft ontwikkeld in het kader van haar onderzoek naar Poëzie buiten het boek, trek ik me een keer per week terug in het Literatuurhuis om met vijftien andere belangstellenden binnenskamers, bij wat thee of koffie en koekjes, dichtbundels te lezen. Iedere week een bundel, steeds de laatste bundel van een dichter die optrad op de afgelopen Nacht van de Poëzie. We gaan dus eigenlijk juist van buiten naar binnen het boek.

Gisteren stond Ontsnappingen van Eva Gerlach op het programma. En per week wordt de dichter/es jonger, tot we aan zijn gekomen bij Marieke Rijneveld. Als het doorgaat zoals het begon, zitten we gebeiteld, want de bespreking van het tweede deel van Gerlachs drieluik Labyrint (na een uitgebreide kennismaking met ieder en ieders favoriete bundel en gedicht de week ervoor) was mijns inziens erg geslaagd.

Dat kan heel goed met een zeer gevarieerde groep gretige lezers, van zeer ervaren tot schuchter maar  nieuwsgierig. Er werden opmerkingen, vragen, inzichten, problemen, associaties, voorstellen aangedragen uit allerlei windrichtingen, en - misschien ging dat extra goed door de structuur van Ontsnappingen - die lieten zich wonderwel construeren tot een steeds helderder licht op dit deel van de dwaaltuin. Reuzeleuk, temeer daar we vertrokken waren vanuit een ietwat depreciërend gemompelde kwalificatie 'cryptogram' (nu ik dit tik, denk ik: dat is misschien juist een mooi talig equivalent van labyrint).

We hebben ook de Nacht-voordracht door Gerlach erbij betrokken; bij de Nacht is het immers begonnen. En terwijl wij ons braaf beperkten tot wat er in het boek staat, op de bladzijde, alsof het ergocentristisch close readen nog in volle wasdom is, begon me daar de dichteres via de beamer toch een autobiografische toelichting te geven bij (het ontstaan van) het gedicht 'Tape'... Dat zou ontstaan zijn uit een vlaag van blinde woede. Luister maar, bij minuut 3.44:


Het gedicht doet het volgens ons echter prima zonder die verklaring. Je zou zelfs (maar nu praat ik alleen namens mijzelf) kunnen zeggen: van die blinde woede is in het gedicht eigenlijk niets (meer) te merken. Tussen aanleiding en resultaat is dan wel wat gebeurd. En dat geldt zowel voor het resultaat op papier als dat in de voordracht. Misschien was het ook nooit de bedoeling die woede te uiten, wel om er 'iets' mee te doen. Noem het sublimeren.

Gerlachs voordracht viel me om nog een andere reden op. Die voordracht is zeer onderkoeld, misschien zelfs vlak. Soms dacht ik dat ze haar eigen gedichten niet altijd recht doet. Op neutrale toon leest ze bijvoorbeeld 'Kippen' voor, het tweede gedicht uit de reeks 'Rina'. Het gaat over het slachten, meer nog over het handmatig, hardhandig wurgen van kippen. Alles heel onderkoeld (weer) beschreven. En na die bloederige handleiding klinkt het droog, om niet te zeggen komisch: 'Plukken kan ze ook heel goed.' (de laatste strofe, vanaf minuut 1:47). Maar het komieke - en daarmee de opluchting - zet ze niet aan, maakt ze niet theatraal, bijvoorbeeld met een vette pauze. En de zaal durft, zo te horen, haast niet te reageren. Laat staan te lachen.

Interessanter nog (naast de variant 'bewaard' voor 'behoed' in regel 4 en naast de vraag hoe je een cursivering als in de slotregel realiseert in een voordracht) dat Gerlach haar poëzie leest als was het proza. Regel- en soms ook strofe-eindes verdwijnen in de almaar voortgaande woordenrij van de zin. En in 'Tape' gaat dat ten koste van een enjambement dat op papier naar mijn idee juist een mooi, betekenisverschuivend effect heeft. Zie het begin van de derde strofe, luister vanaf minuut 4:25.

Het gedicht draait om de discussie of vergevorderd sterfelijk leven wel of niet 'genezen' moet worden, of gelapt, om eens een ouderwets woord te reanimeren. In die discussie is de uiting 'Wat stuk is, koester het' een wezenlijk andere dan 'Wat stuk is, koester het niet langer dan het vraagt.' Het enjambement laat zien hoe dicht de standpunten bijeen liggen, in een en dezelfde zin zelfs, maar ook hoe groot de afstand ertussen is.

Overigens kwamen we erachter dat een boek ook maar een boek is. Van het gedicht 'Pas' had iemand een veel kortere versie dan alle anderen. In de derde druk van de bundel. Een dichter zit nooit stil. Ook dat droeg ertoe bij dat we nog lang niet uitgelezen waren toen de avond voorbij was.


maandag, februari 06, 2017

Als Twitter vraagt: Wat houdt je bezig?

(en dat is wat Twitter vraagt), dan wil ik soms antwoorden: onbegrijpelijke, dan wel onnavolgbare zinnen in beschouwingen van literatuur, die houden mij bezig. Zoals deze voltreffer, die ik omwille van de depersonificatie een beetje aanpaste:

'Op bijzonder invoelende wijze volgt [X] het spoor dat de mens nalaat om te komen tot waar hij wil bestaan.'

Maar ik krijg zoiets nooit van mijn leven in 140 'posities' gewrongen. Zeker niet als ik 't wil uitleggen. Dan maar hier, dus.

1 De bepaling 'invoelend', op zichzelf bezien mijns inziens al een beladen kwalificatie in besprekingen van literatuur, want: hoe kan je weten of de dichter iets voelt? En hoe of de dichter iets invoelt? Wie heeft ooit bedacht dat er naast voelen ook invoelen zou nodig zijn? Maar toch is de contaminatieve bepaling 'invoelend' kennelijk niet genoeg. Ze wordt hier opgepompt met: 'bijzonder'. Dus als ik denk dat het niet voldoet om te zeggen: 'Op schrompse wijze', maak ik daarvan: 'Op bijzonder schrompse wijze'. Dat zet de domme recensielezer mooi op zijn of haar plek.

Men zou ook kunnen zeggen: 'Goed', of, als dat te zwak zou zijn: 'Bijzonder goed.' Dus: 'Bijzonder goed volgt [X] het spoor dat de mens nalaat om te komen tot waar hij wil bestaan.'
Even daargelaten dat er geen echte sporen zijn, maar dat [X] slechts de sporen volgt die hij/zij zelf had uitgezet in dezelfde fictie als waarin zij/hij ze volgt.

Om kort te gaan: op normaal-(in)voelende wijze gevolgde nagelaten sporen zijn er kennelijk al genoeg, en die kunnen, naar het zich laat aanzien, niet dienen tot loftuiting van de besproken poëet.

2 Hoe gaat dat eigenlijk, dat (al dan niet bijzonder) (in)voelend een spoor volgen? Of: hoe gaat daaraan tegengesteld het (al dan niet bijzonder) klakkeloos of (idem) veronachtzamend een spoor volgen in zijn werk?

3.a We struikelen, al invoelendtaalspoorvolgend, niet over de - sinds de beroemde roman van Marcellus Emants bijzonder struikelwaardige - ambiguïteit van het woord 'nalaten', want dat zou te gemakkelijk zijn als kritiekpuntje. 'Nalaten' is hier niet 'niet-achterlaten', of 'verzuimen (achter te laten)', maar: 'achterlaten'.

3.b We zeuren er ook niet over dat je met sporen normaliter maar twee dingen kunt doen: achterlaten, of (eerst achterlaten en dan) uitwissen (en in het laatste geval zijn het eo ipso geen sporen meer).

4 Welk mens heeft er ooit een spoor achtergelaten (zie 3.a) om, dat wil zeggen: om wille van, met het doel om, tot iets te komen? Heeft ooit een kat zijn kleine stempelkussentjes achtergelaten met het doel tot de melk, ooit een Pink Panther zijn grotere dito's, om tot de diamanten te komen? Neen. Dat spoor was een onwelkome bijkomstigheid in het licht van het beoogde doel. Een beetje kat, zelfs een amateur-Panther, weet dat je naar iets toe moet gaan om er te komen, als het niet naar jou toe komt, maar dat je, als je het stiekem wilt doen, juist geen spoor moet 'nalaten'; je moet dan juist nalaten een spoor na te laten, namelijk om niet ontdekt te worden en om vervolgens vrijuit te gaan.

5 Wat, in godes, of wat daarop lijkt z'n naam, moeten we verstaan onder: de plaats 'waar [de mens] wil bestaan'?

Uitslag van een onderzoek van het CBS: 75% van de Amsterdammers wil liever niet in Almere bestaan?