dinsdag, juli 01, 2008

Revisie?

Dat was even schrikken toen ik in het jongste nummer van De revisor het interview met FPvO las, waarin hij over het proefschrift van Leo Mosheuvel, Een roosvenster; aantekeningen bij Een winter aan zee van A. Roland Holst (1980), zegt: 'In dat boek is hij de hele tijd bezig om aan te tonen dat Roland Holst niet kon dichten. [...] ik heb het Mosheuvel wel eens horen zeggen: "Ik schrijf dit boek om hem kapot te maken."' (en dan volgt er nog een sneer: 'Overigens, niemand leest het.')

Ik heb het boek, die keer dat ik het las, heel anders gelezen, namelijk als een gedegen poging door te dringen tot die moeilijke dichtbundel. Dat het niet als een doktersromannetje lekker wegleest, lijkt me wel jammer, maar overigens geen ongewone trek van veel proefschriften, en zeker van die ergocentrische priegelanalyses waarvan er wel meer in Utrecht werden gefabriekt (en ook elders; en nog steeds; lees, als je toch al levensmoê bent, de 'analyse' van een gedicht van Karel van de Woestijne door Dirk de Geest in de bundel Al ben ik duister, 'k zet me glanzend uit (2007); een regelrechte, gortdroge, ellenlange, doormummelende aanslag op het gedicht en op je leeslol).

Maar dat was soms zo en kon toen, dertig jaren her, niet anders; het was toen in de mode. En Mosheuvel signaleerde zelf tenminste de ironie dat Roland Holsts moeilijke tekst had geleid tot een moeilijk leesbaar boek. En diezelfde Mosheuvel was beschaafd genoeg om de typering, die de Prins der Dichters aan zijn eigen bundel gaf, Nijhoff citerend, als hoofdtitel van zijn studie te kiezen. Die oude, dementerende man wist, toen Mosheuvel hem sprak, niet veel zinnigers meer uit te brengen dan dat ene steeds weer: het is een roosvenster. Zoiets zou ik misschien gedacht hebben, maar Mosheuvel refereert eraan dat die bundel 'haast al in een vorig leven ontstaan was'. Dat zijn toch niet de woorden van iemand die een tekst van een dichter wil slopen... en dan nog zo uitgebreid en gedegen, honderden bladzijden lang?

Maar toch... als je dan de eerste stelling bij dat proefschrift leest:

'Indien men de kenmerken die Sötemnann geeft voor het onderscheid tussen "pure" en "impure" dichters toetst aan de versinterne expliciete poëtica van A. Roland Holst, dan is deze eerder een vertegenwoordiger van de "impure dan van de "pure" richting.'

... ook al was dat '(im)pure' bedoeld als een neutrale, niet esthetisch-waarderend geladen, technische, poëticaal-descriptieve terminologie, toch is een vleug van dedain er niet mee te ontlopen...

... en als je dan ook de tweede stelling leest (de laatste die over ARH handelt):

'In de wijze waarop A. Roland Holst in zijn dichtwerk taal hanteert is een tendens aanwijsbaar die men anti-creatief zou kunnen noemen.'

... dan zou je haast weer in Een winter aan zee duiken en er vervolgens door dat Roosvenster naar kijken, om te zien of hier niet stiekem inderdaad een debunkertje aan het werk was...

Geen opmerkingen: